Wanneer de omzet structureel (veel) lager is dan de prognose voorspelde, kan de gedachte ontstaan dat de prognose onjuist moet zijn geweest. Dat de prognose niet wordt gehaald, betekent echter niet zonder meer dat die onjuist was. In een recente uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch kwam dat nog eens goed aan de orde.
Prognose niet gehaald
De zaak ging om een medewerker van een Profile franchisewinkel, die in 2004 samen met zijn vrouw franchisenemer van de winkel werd. Voordat hij die stap maakte heeft een externe partij (die wel tot de groep van ondernemingen van de franchisegever behoorde) een prognose voor de komende drie jaren afgegeven. Na verloop van tijd bleek uit de cijfers van de onderneming dat de prognose bij lange na niet gehaald werd.
Intussen belandde de ondernemer in 2007 in een echtscheiding, waarna hij de onderneming alleen voortzette. Toen de schulden verder opliepen, schreef de ondernemer een brief aan de franchisegever waarin hij stelde dat hij had gedwaald bij het aangaan van de overeenkomst. Vervolgens ontbond hij de overeenkomst, omdat hij van mening was dat de franchisegever jarenlang tekort was geschoten jegens hem.
Onjuiste prognoses
De kwestie belandde bij de rechter. Daar betoogde de ondernemer (on der andere) dat de franchisegever franchisenemers werft op basis van onjuiste prognoses, onware mededelingen in haar reclamefolders en onware aanprijzingen door haar acquisiteur. Op grond daarvan vorderde hij kort gezegd opheffing van al het geleden nadeel en vergoeding van de geleden schade. De franchisegever voerde verweer, en vroeg als tegeneis meteen om betaling van alle openstaande facturen.
Franchisenemer verloor
Zowel bij de rechtbank als in het hoger beroep verloor de franchisenemer. In beide instanties werd namelijk geoordeeld dat de franchisenemer wel allerlei stellingen naar voren bracht ('er is een onjuiste prognose verstrekt', 'er is onjuiste informatie verstrekt', 'de acquisiteur heeft onjuiste aanprijzingen gedaan') maar dat uit het dossier geen onderbouwing voor die feiten volgt. De ondernemer kon simpelweg niet hard maken dat de franchisegever onjuiste informatie had verstrekt.
Ook het beroep op enkele wervende folders van de franchisegever hielp de ondernemer niet, omdat zowel de rechtbank als het gerechtshof daarover oordeelde dat het karakter daarvan te algemeen was. De ondernemer had moeten begrijpen dat een formule zich in dergelijke folders altijd zo goed mogelijk presenteert, en dat algemene opmerkingen daarin geen garanties inhouden.
Schulden fors opgelopen
De franchisegever speelde intussen slim in op de financiële situatie van de ondernemer: aan de hand van de cijfers van de franchisenemer liet de franchisegever zien dat de (gevolgen van) de echtscheiding waren bekostigd door de betaling aan de leveranciers uit te stellen. Daardoor waren de schulden in de onderneming fors opgelopen. Op grond daarvan betoogde de franchisegever dat de tegenvallende resultaten te wijten waren aan slecht ondernemerschap.
Geen enkel resultaat ondernemer
Het komt er uiteindelijk op neer dat de ondernemer jaren geprocedeerd heeft, en geen enkel resultaat heeft behaald. Sterker nog: hij heeft zich een hoop proceskosten op de hals gehaald. Hoewel het uit strategisch oogpunt slim kan lijken om een procedure te starten in een dergelijke situatie, blijkt maar weer dat het dossier voldoende steekhoudende argumenten moet bevatten om de ingestelde vorderingen te onderbouwen. Teleurstelling en tegenvallende resultaten zijn daarvoor in ieder geval onvoldoende.
Een blog van Cornelis Klepper (BVD Advocaten).